Om de huidige stand van waarden en normen in onze cultuur van een kritisch pedagogisch commentaar te voorzien neemt E.A. Godot in zijn tweede boek de zeven hoofdzonden als uitgangspunt. Dat levert een schokkend beeld op, want de strijd tegen de zeven hoofdzonden, die in de late middeleeuwen de wereldlijke cultuur in onze streken is gaan bepalen, ziet er in onze tijd volkomen anders uit.
Voor woede-uitbarstingen bestaat nu wel begrip en het je zomaar laten gaan is een stuk populairder geworden dan het leren beheersen van je emoties. Onkuisheid lijkt als zonde niet meer te bestaan, maar het is de vraag of de wijze waarop seksualiteit het gewone leven is gaan beheersen alleen maar winst oplevert. De gulzigheid heeft zulke extreme vormen aangenomen dat we binnenkort letterlijk uit elkaar barsten. Wie begrijpen wil waarom we anderen tegenwoordig nauwelijks nog een plekje onder de zon lijken te gunnen moet echt weten waar die nijd vandaan komt. Ook de gierigheid is onmiskenbaar toegenomen, maar niet de spaarzaamheid waarmee we bijvoorbeeld enkele decennia geleden het milieu wilden ontzien. Traagheid lijkt een grotere zonde dan ooit, maar moet in tijden van een ongekende prestatiedruk misschien juist gezien worden als een grote deugd. En dat ijdelheid ooit sterk werd afgekeurd kan men zich door het huidige accent op uiterlijkheden bijna niet meer voorstellen.
Godot slaagt er wonderwel in om orde te scheppen in deze moderne maar verwarrende omgang met de zeven hoofdzonden en dat is pedagogisch van groot belang.